1.1 Biografie
Op 15 juli 1873 werd Hendrik Jan Wolter in Amsterdam geboren. Hij groeide op in een relatief welvarend milieu. Zijn vader, Hendrik Jan senior, was civiel ingenieur en oprichter van de Firma H.J. Wolter, die gespecialiseerd was in het installeren van verwarmingssystemen. In 1885 verhuisde de familie naar Amersfoort, waar het bedrijf werd uitgebreid en nog altijd bestaat onder de naam Croonwolter & Dros.1
In Amersfoort ontdekte Wolter zijn liefde voor beeldende kunst. Wolters leraar Duits Willem Nicolaas Coenen had, voorafgaande aan de carrière als docent, enkele jaren schilderlessen gevolgd aan de Rijksakademie in Amsterdam en gaf Wolter zijn eerste lessen tekenen en schilderen. 2 Op vrije middagen trokken zij er samen op uit om buiten te tekenen en te aquarelleren. 3 Na het eindexamen begon hij op aandringen van zijn vader aan een militaire opleiding bij de infanterie in Haarlem. In brieven aan zijn moeder uitte hij zijn onvrede over deze keuze en vroeg hij om toestemming voor het volgen van een kunstopleiding.4 Uiteindelijk zwichtte zijn vader, en in 1895 startte hij aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, tegelijk met onder anderen Simon Maris en Gerrit Gratama [1].5
1
Hendrik Jan Wolter met zijn studievrienden in Antwerpen
Vroege carrière
Op de Koninklijke Academie kreeg hij een traditionele opleiding en leerde hij onder andere schilderen naar model.6 Na de afronding van zijn studie in 1899 keerde hij terug naar Nederland en vestigde zich in Leusden. Op de “Tentoonstelling van kunstwerken van levende meesters te Amsterdam” van dat jaar werd Wolters werk voor het eerst tentoongesteld. Zijn enige inzending, Oudemannenhuis (uitgaan), is helaas niet meer te traceren.7 In 1901 nam Wolter voor het eerst deel aan een ledententoonstelling van Arti et Amicitiae. Drie jaar later, in 1904, ontving hij van Arti et Amicitiae de Willink van Collen Prijs.8
In hetzelfde jaar trouwde Wolter op 31-jarige leeftijd met Popkolina (Koosje) van Hoorn. Samen vestigden zij zich in schildersdorp Laren (NH). Hier schilderde Wolter voor het eerst zijn kenmerkende landschappen en stadsgezichten in heldere, voor die tijd moderne kleuren. In deze jaren exposeerde hij met de ‘Gooische Club De Tien’, een Larense kunstenaarsvereniging. In de recensies van C.W.H. Verster van de tentoonstelling van deze club in De Gooi- en Eemlander, wordt Wolter getypeerd als een veelbelovende kunstenaar. Hij schreef: 'vooral in het groote schilderij "Dooi" waar de wegsmeltende sneeuw langzaam verdwijnend op daken, schuttingen, vlonders en schuiten, en de terugschijn er van in het water zoo juist is weergegeven, - ligt een trieste verlaten stemming, die een hoogen dunk geeft van hetgeen wij van dezen schilder in de toekomst nog mogen verwachten, wanneer hij met nog rijper werk voor de dag zal komen'.9
Het Gooi werd, mede door de schilderkunst van Ferdinand Hart Nibbrig, Jan Sluijters, Co Breman en Wolter gezien als een centrum van het plein-air schilderen, dat reeds in de negentiende eeuw door hun voorgangers de Franse impressionisten was geïntroduceerd.10 Men zag overeenkomsten met Amsterdamse moderne stromingen, wat blijkt uit het feit dat Wolters werk op de ledententoonstelling van de Vereeniging Sint Lucas in het Stedelijk Museum Amsterdam in 1909 geëxposeerd werd in het zogenoemde ‘luminstenzaaltje’, naast het werk van Jan Sluijters, Leo Gestel en Piet Mondriaan – spottend het ‘ziekenzaaltje’ genoemd.11 Wolters werk hing samen met het meest vooruitstrevende werk uit die tijd.
In hetzelfde jaar reisde Wolter voor het eerst naar Zuid-Engeland, waarnaar hij gedurende zijn hele carrière vaak zou terugkeren. Hij bezocht Polperro, Lynmouth en St. Ives aan de kusten van Cornwall en Devon. Wolter haalde veel inspiratie uit zijn tijd in Engeland en schilderde de vissersplaatsen en kustgezichten herhaaldelijk [2]. Reeds in 1911, toen zijn Engelse werk, samen met dat van Ferdinand Hart Nibbrig, Simon Moulijn en Gijs Bosch Reitz, op een tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam hing, ontving hij lovende kritieken. Zijn bezoek aan Zuid-Engeland 'gaf hem stof tot een geheele reeks aantrekkelijke schilderijen. Wolter geeft met dit alles beschaafd werk van aangename kleur en altijd een aantrekkelijk geval'. 12
Intussen ontwikkelde Wolter zich als belangrijke actor binnen het Nederlandse kunstenaarsmilieu. Hij was bijzonder productief in deze periode en exposeerde regelmatig als lid van verschillende kunstenaarsverenigingen, waaronder Arti et Amicitiae, St. Lucas in Amsterdam, Pulchri Studio in Den Haag en de Haagsche Kunstkring. Ook exposeerde hij bij kleinere instellingen, zoals Pictura in Dordrecht en Kunstliefde in Utrecht.13 Hij bekleedde bovendien verschillende bestuursfuncties voor meerdere verenigingen.
2
Hendrik Jan Wolter
In de haven van Polperro, ca. 1909
Den Haag, kunsthandel Galerie Jan van de Elshout
De Bruinen en de Blauwen
In 1913 richtte hij samen met onder andere Piet van der Hem, Leo Gestel en Ferdinand Hart Nibbrig de Hollandsche Kunstenaarskring op. Deze nieuwe vereniging was het directe resultaat van een botsing binnen Vereniging Sint Lucas. In de catalogus van de jubileumtentoonstelling van Sint Lucas in 1940 ter ere van het 60-jarige bestaan, wordt het ‘zwarte jaartal 1913’ uitgebreid besproken: 'Vele kunstenaars begonnen steeds meer hun schilderijen in zeer lichte kleuren uit te voeren, hun schaduwen, die tot nu toe meestal bruin of grijsachtig waren, werden nu uitgesproken blauw of groenachtig. Deze schilders werden daarom 'de blauwen’ genoemd, terwijl de anderen, zelfs wanneer hun kleuren meer grijs waren, den titel 'bruine' verwierven. Aangezien zich onder den 'blauwen' veel vooraanstaande jonge kunstenaars bevonden, onder wie Jan Sluijters, Piet van der Hem, Leo Gestel, H.J. Wolter, Maks en anderen, kwamen zij bij de jury-verkiezing in aanmerking voor dit college, dat daardoor overwegend 'blauw' werd. En nu gebeurde er iets, wat door een krachtige leiding had moeten worden verhinderd. Alles wat 'bruin' was, werd geweigerd en de 'blauwe' jury-leden vierden met hun eigen werken een festijn. Alleen in de hoofdzaal hingen op de mooiste plaatsen 87 schilderijen van de leden der jury zelf.14 Na een verhitte vergadering stapte de jury op en stichtte de Hollandsche Kunstenaarskring. Deze vereniging organiseerde jaarlijks een tentoonstelling in Amsterdam. Het streven van de Hollandsche Kunstenaarskring was om aandacht te vragen voor uitingen van de contemporaine schilder- en beeldhouwkunst 'zonder dat de werken aan het oordeel van een jury waren onderworpen': een verwijt aan het adres van Sint Lucas'.15
Hotel Hamdorff
In Laren was Wolter lid van de jury van de tentoonstellingscommissie van Hotel Hamdorff. De ondernemer Jan Hamdorff stelde ateliers beschikbaar voor het toenemende aantal kunstenaars dat zich in het dorp vestigde. In 1913 ontstonden er plannen om, ter ere van de honderdjarige onafhankelijkheid van Nederland, een grote tentoonstelling te organiseren met het werk van Gooise kunstenaars.16 Hotel Hamdorff moest hiervoor uitbreiden. Een speciale commissie werd in het leven geroepen om een tentoonstellingsgebouw te ontwerpen en de kunstwerken te selecteren. Leden van deze commissie waren Hamdorff zelf en de kunstenaars Hein Kever, Ferdinand Hart Nibbrig, Willy Sluiter, Lammert van der Tonge en Wolter.
3
De Binnentuin van Hotel Hamhoff, ca. 1920?
4
B. van Vlijmen
Portret van Jan Hamdorff 1930
potlood op papier
Particuliere collectie
De stoel is ontworpen door H.J. Wolter
Samen met Van der Tonge ontwierp Wolter een zomertuin [3], waar gedanst en gemusiceerd kon worden. Ook het witte tuinmeubilair ontwierp Wolter zelf [4] en in samenspraak met architect Hendrik Smit bedacht hij de bijgebouwen voor de tentoonstelling.17 Wolter had belangstelling voor architectuur, en zou gedurende zijn leven veel van zijn eigen woningen ontwerpen en laten bouwen. Zelf zei hij hierover ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag het volgende: 'Ons eerste huisje heb ik daar, aan het Mauvezand [te Laren, red.], evenals trouwens ook verschillende latere woningen, zelf gebouwd. In Antwerpen was Vriends er namelijk erg op gesteld, dat a.s. schilders een fundamenteel begrip hadden van hetgeen de schoonheid van een gebouw te beteekenen heeft. We moesten er dus ook aan architectuur doen en zoo ben ik wel geen architect geworden, maar heb ik m’n eigen woning toch steeds zelf kunnen bouwen'.18 Het was dus niet gek dat Wolter in 1913 mede de architectuur van de tentoonstelling in Hamdorff bepaalde. Ook bij het jureren van de kunstwerken had Wolter waarschijnlijk een flinke vinger in de pap.
Op een tekening van Willy Sluiter is te zien hoe de commissie een werk beoordeelt voor de tentoonstelling [5]. Wolter lijkt het hoogste woord te voeren; een typering die weerklank vindt in een foto van een andere tentoonstellingsjury uit 1912 van een tentoonstelling in het Stedelijk Museum [6]. Wolter staat links op de foto en licht zijn mening toe, Hart Nibbrig luistert wederom mee, ditmaal vergezeld door onder andere Cornelis Spoor, Jan Sluijters, David Schulman en Carl August Breitenstein.
Professor aan de Rijksakademie
In 1914 verhuisde Wolter naar de Amsteldijk 47 te Amsterdam. Het atelier op de derde verdieping keek uit op de Amstel en de Hoge Sluis. Vanuit deze plek schilderde hij een reeks Amstelgezichten [7] die tegenwoordig tot zijn bekendste werk wordt gerekend. Vanwege de Eerste Wereldoorlog was Wolter niet in staat om naar het buitenland af te reizen. Hoewel hij enkele malen teruggreep naar de Zuid-Engelse onderwerpen, schilderde hij in deze periode als gevolg van de oorlog voornamelijk Nederlandse havens, rivieren, steden en dorpsgezichten. Deze schilderijen toonde Wolter gedurende tien jaar op tentoonstellingen van de Hollandsche Kunstenaarskring. In 1924 toonde Wolter voor het laatst werk op de tentoonstelling van deze vereniging. In 1925 was hij nog wel lid, maar exposeerde hij niet meer.
Eind 1924 solliciteerde Wolter naar de functie van professor aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Deze functie kwam vrij na het aftreden van de 69-jarige Nicolaas van der Waay. Er bestond grote belangstelling voor de vacature, en naast Wolter hadden onder anderen Willem van Konijnenburg, Georg Rueter, Leo Gestel en Jan Sluijters interesse getoond. Vier van de vijf hoogleraren stemden uiteindelijk voor Wolter. Het kunstonderwijs aan de academie was ondanks interne en externe kritiek nog altijd overwegend traditioneel. Er was weinig oog voor moderne stromingen; de exacte weergave van de natuur stond centraal in de opleiding. Met Wolter meende men het beste van twee werelden samen te brengen. In een uitgebreid artikel over Wolter in Elsevier’s Geïllustreerd Maandblad, door R.W.P. de Vries jr. naar aanleiding van Wolters benoeming, staat dat met hem iemand gevonden is 'die zoowel de traditie weet te waarderen, als de nieuwe stroomingen in de kunst te erkennen'.19
Comité Nederlandsche Kunsttentoonstellingen in het Buitenland
Wolter was een bevlogen docent, die vaak op pad ging met zijn studenten om in de buitenlucht te schilderen [8]. In 1928 kwam het hem echter op kritiek te staan van zijn collega’s. Hem werd verweten te veel tijd te besteden aan zijn nevenactiviteiten als lid bij Pulchri, bestuurslid bij Arti, en vooral als voorzitter van het Comité voor Nederlandsche Kunsttentoonstellingen in het Buitenland. Met name deze laatste functie was tijdrovend. In 1905 werd het Comité voor Buitenlandsche Kunsttentoonstellingen opgericht door de overheid, met onder andere Hendrik Willem Mesdag en Hendrik Johannes Haverman als eerste leden.20 Het comité stelde zich onder andere de promotie van jonge Nederlandse kunstenaars in het buitenland ten doel. Het veranderde in de daaropvolgende jaren van naam, en heette in de jaren ’20 Comité voor Nederlandsche Kunsttentoonstellingen in het Buitenland. In deze periode bekleedde Wolter er meerdere functies. De nadruk lag toen op de organisatie van belangrijke internationale tentoonstellingen, zoals de Biënnale van Venetië. Vanaf 1922 vervulde Wolter de rol van tweede voorzitter, onder Willy Martens. In deze hoedanigheid ontving hij op de Biënnale van 1926 de koningin, die het Nederlandse paviljoen opende.21 Vanaf 1926 was hij voorzitter van het comité en werkte hij onder meer mee aan meerdere edities van de Biënnale en internationale tentoonstellingen in Glasgow en Wenen.22 Als voorzitter reisde Wolter geregeld naar onder andere Italië, Spanje, Engeland en Frankrijk. Wolters afwezigheid werd niet op prijs gesteld en in de ogen van zijn collega’s op de academie eiste het voorzitterschap te veel van zijn tijd.23 Wolter stelde dat zijn lessen er niet onder leden, maar dat de academie wel stagnerend werkte op zijn eigen scheppend vermogen.24
5
Willy Sluiter
De Jury, 1913 gedateerd
Laren (plaats, Noord-Holland), City of Laren (Noord-Holland)
6
Schilderijententoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, 1912
7
Hendrik Jan Wolter
Gezicht op de Amstel in de winter, 1918 gedateerd
Londen (Engeland), Maastricht, kunsthandel Robert Noortman Gallery
8
Hendrik Jan Wolter met studenten
De goede zaak gediend
In 1938 nam Wolter op 65-jarige leeftijd ontslag bij zowel bij de academie als bij het bovengenoemde comité. Uit zijn ontslagbrief voor het comité aan de minister blijkt duidelijk dat aan het einde van zijn loopbaan Wolters hart uitging naar de 'traditie'. Hij schreef: 'Het bekleeden van deze functie, waaraan voor mij geen enkel voordeel was verbonden, doch die mij buitengewoon veel tijd kostte, heb ik om de goede zaak te dienen nu zooveel jaren waargenomen; en nu blijkt wel, dat eigenlijk niemand van de kunstenaars welwillend tegenover mij staat, ondanks het feit, dat ik zoo menigmaal hun werk pousseerend, mijn eigen persoonlijke meening met alle kracht heb moeten onderdrukken. Ik heb zeker medegewerkt om hunne carrière te maken, en ik ben dom genoeg geweest om daarmede een soort kunst naar voren te brengen, waarvoor ik eigenlijk persoonlijk niks voelde'.25 Op wiens carrière Wolter doelt, blijkt niet uit de overige correspondentie. Vermoedelijk verwijst hij naar tijdgenoten die waren blijven experimenteren met de elkaar snel opvolgende kunststromingen uit de vroege twintigste eeuw. De opvatting, dat zijn functie als voorzitter van het comité hem persoonlijk niks opleverde kan worden genuanceerd. Zoals verder zal worden besproken in het hoofdstuk over Wolter als reizend kunstenaar, zijn de vele reizen in zijn hoedanigheid als voorzitter een belangrijke inspiratiebron voor hem geweest, zoals blijkt uit zijn vele Franse landschappen en Italiaanse stadsgezichten.
In 1939, een jaar na zijn ontslag als voorzitter van het Comité voor Nederlandsche Kunsttentoonstellingen in het Buitenland en professor aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, verhuisde Wolter met zijn vrouw naar Rome. Dit verblijf was echter van korte duur en in 1940 verhuisden zij vanwege de Tweede Wereldoorlog noodgedwongen terug naar Nederland. Hier vestigden zij zich wederom in Laren. Wolter zou in deze periode nog regelmatig exposeren, onder andere bij Arti et Amicitiae en de Gooische Schildersvereeniging in Hotel Hamdorff.26 Ook nam hij deel aan meerdere jubileumtentoonstellingen, zoals de tentoonstelling in het teken van 30 jaar Hotel Hamdorff.27 Diverse kunstenaarsverenigingen schonken aandacht aan zijn 70ste en 75ste verjaardag.28 Er werden ere-tentoonstellingen gehouden, onder andere bij de Haagse Kunstzaal Bennewitz, Pulchri Studio en bij Arti et Amicitiae.29
In 1946 maakte Wolter nog één keer een buitenlandse reis, dit keer naar de Verenigde Staten. Hij bezocht zijn zoon Henk in New York, waar hij zijn laatste stadsgezichten schilderde, onder andere van Brooklyn en Manhattan [9]. De laatste jaren van zijn leven verbleef hij in Laren in het door hem ontworpen 'Veilige Haven' aan de Oud Blaricummerweg 44. Op 29 oktober 1952 overleed Wolter. Hij werd begraven op de begraafplaats van Laren. Zeven jaar na zijn dood, in februari en maart 1959, kreeg Wolter zijn eerste buitenlandse tentoonstelling bij Galerie Bernheim-Jeune in Parijs, getiteld Wolter. Le maître hollandais 1873-1952.
Notes
1 M. Jager en R. van der Linde, Op reis met Hendrik Jan Wolter (1873-1952), Amersfoort 2010, pp. 16-17.
2 Nicolaas Coenen (Utrecht 1853-1911 Veldwijk (Ermelo)) volgde de klassen van 1874-1876, met als medeleerlingen o.a. H.P. Berlage, H.J. Haverman, J.S.H. Kever en F.M. Lurasco.
3 K. de Poel, Hendrik Jan Wolter. Schilder van licht en kleur, Zwolle 1992, p. 11.
4 Zoals genoemd in De Poel 1992 (noot 3), p. 12.
5 R. W. P. de Vries jr., ‘H.J. Wolter’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, 35 nr. 50 (1925), 298.
6 Voor meer informatie over de opleiding aan de Rijksakademie zie: J. Reynaerts, Het karakter onzer Hollandsche School: de Koninklijke Academie van Beeldende Kunstenaars te Amsterdam 1817-1870, Leiden 2001.
7 Tentoonstelling van kunstwerken van levende meesters te Amsterdam in den jare 1899, Amsterdam 1899, p. 25, cat. nr. 33.
8 Anoniem, 'Fonds ,,Willink van Collen”', Algemeen Handelsblad 14 april 1904. Deze prijs ontstond in 1880 dankzij het legaat van Wilhelm Ferdinand Willink van Collen (1847-1878) aan Arti, waarmee een wedstrijd werd ingesteld waaraan alle Nederlandse kunstenaars onder de 35 jaar konden meedoen. Zie: Anoniem, ‘Maatschappij ,,Arti et Amicitiae.’’ Fonds Willink van Collen’, Nieuwe Amsterdamsche Courant. Algemeen Handelsblad 2 augustus 1880.
9 C.W.H. Verster, ‘Tentoonstelling van schilderijen en teekeningen van ,,De Tien” II’, De Gooi- en Eemlander 23 juli 1904. Voor deel I, zie C.W.H. Verster, ‘Tentoonstelling van schilderijen en teekeningen van ,,De Tien” I’, De Gooi- en Eemlander 20 juli 1904.
10 A.B. Loosjes-Terpstra, Moderne kunst in Nederland 1900-1914, Utrecht 1987, p. 84.
11 Loosjes-Terpstra 1987 (noot 10), p. 71.
12 Anoniem, ‘Wetenschap en kunst. Stedelijk Museum’, Het Nieuws van den Dag 7 september 1911.
13 Jager & Van der Linde 2010 (noot 1), p. 47.
14 Catalogus Jubileumtentoonstelling Vereniging Sint Lucas 1880-1940, pp. 17-19.
15 Catalogus Hollandsche Kunstenaarskring. Tentoonstelling Stedelijk Museum Amsterdam, 18 april – 16 mei 1915.
16 J. P. Koenraads, Laren en zijn schilders. Kunstenaars rond Hamdorff, Laren 1985, p. 127.
17 Voor meer informatie zie Koenraads 1985 (noot 16), p. 127-128.; C. Denninger-Schreuder, Schilders van Laren, Bussum 2003, pp. 41-44.
18 Anoniem, ‘Prof. H. J. Wolter wordt 70 jaar’, De Gooi- en Eemlander 9 juli 1943. Het is aannemelijk dat Wolter hier Albert De Vriendt bedoelt.
19 De Vries jr. 1925 (noot 5), 297.
20 Den Haag, Nationaal Archief (NA), 2.14.15, inv. nr. 651.
21 NA, 2.14.15, inv. nr. 651, 21 april 1926.
22 NA, 2.14.15, inv. nr. 651.
23 Notulen van de vergadering van hoogleraren op vrijdag 11 mei 1928. Noord-Hollands Archief (NHA), Rijksacademie Beeldende Kunsten (RBK), 90/304. Zoals geciteerd in Jager & Van der Linde 2010 (noot 1), p. 131
24 Ibid.
25 Brief van prof. H.J. Wolter aan de heer P. Visser, NA, 2.14.15, inv. nr. 651, 14 maart 1938.
26 Denninger-Schreuder 2003 (noot 17), p. 117.
27 K. Niehaus, ‘,,Het Land van Mauve”. Schilders die Laren ontdekte. Feestelijke tentoonstelling’, De Telegraaf 24 februari 1951.
28 Anoniem, ‘De 70ste verjaardag van prof. H.J. Wolter’, De Gooi- en Eemlander 16-07-1943.
29 C. Veth, ‘Najaarsexpositie van ,,Arti”. Eere-wand prof. Wolter’, De Telegraaf 20 oktober 1943.